Kerkstraat 106 9050 Gentbrugge
info@refibo.be
+32 9 223 31 54
ma-vr: 9:00-13:00, 13:30-17:00

Jaarlijkse vennootschapsbijdrage ontmaskerd als echte belasting

Jaarlijkse vennootschapsbijdrage ontmaskerd als echte belasting

  • On 25/05/2011

Sinds 1992 moeten vennootschappen elk jaar een zogenaamde vennootschapsbijdrage betalen, ten voordele van het stelsel van de sociale zekerheid. Deze bijdrage was voor elke vennootschap gelijk. De wetgever wou echter dat grote vennootschappen, hogere bijdragen zouden moeten betalen. In 2004 werd hiervoor dan ook wetswijziging doorgevoerd. In deze wetswijziging werden echter geen nieuwe tarieven opgenomen. De bepaling van deze tarieven werd overgelaten aan de Koning.

De Koning heeft effectief gebruik gemaakt van zijn bevoegdheden en heeft de tarieven zodanig aangepast dat grotere vennootschappen, een hogere bijdrage moeten betalen. UNIZO en UCM, twee middenstandorganisaties, waren echter niet akkoord met de manier waarop deze tarieven bepaald werden. Zij wezen erop dat belastingen enkel mogen worden ingevoerd door middel van een wet en dus niet door de Koning. UNIZO en UCM dienden dan ook een verzoek in bij de Raad van State met de vraag om de vermelde wijzigingen ‘te niet te doen’.

Om de wijzigingen ongeldig te laten verklaren op basis van de redenering dat belastingen enkel mogen worden ingevoerd door een wet is het, om te beginnen, noodzakelijk dat de vennootschapsbijdrage ook effectief beschouwd wordt als een echte belasting. Het Grondwettelijk Hof kreeg bijgevolg de taak om te onderzoeken in hoeverre de vennootschapsbijdrage een echte belasting is. Op basis van artikel 170 en artikel 172, oordeelde het Grondwettelijk Hof dat de vennootschapsbijdrage voldoet aan de definitie van een belasting.

Zijn de wijzigingen dan ongrondwettelijk? Volgens het Grondwettelijk Hof niet helemaal. Zij oordelen immers dat de grondwetsbepalingen niet zo ver gaan dat elk aspect van een belasting door middel van een wet geregeld moet worden. Het is met andere woorden toegestaan dat de wetgever de uitwerking van niet essentiële elementen overlaat aan een andere overheid, voor zover deze machtigingen voldoende nauwkeurig omschreven zijn.

In dit specifieke geval werd het aan de Koning overgelaten om de tarieven van de vennootschapsbijdrage te bepalen op basis van, onder andere, de grootte van vennootschappen. Het Grondwettelijke Hof oordeelde hier dat het de Koning niet toegestaan is om de tarieven te bepalen op basis van een ander criteria dan de grootte van de vennootschappen. Uit de bepaling van de tarieven blijkt dat de Koning de tarieven opgesplitst heeft op basis van het balanstotaal. Volgens het Grondwettelijk is er dan ook niets verkeerd aan de manier waarop de tarieven bepaald werden.

Op 5 januari 2012 heeft de Raad van State[1] geoordeeld dat het balanstotaal wel degelijk een criterium is dat verband houdt met de omvang van de vennootschap, zodat de tarieven werden vastgesteld binnen de grenzen waarbinnen de Koning dit mocht doen. Het verzoek tot vernietiging werd aldus verworpen en de vennootschapsbijdrage blijft bijgevolg overeind.


[1] arrest van de Raad van State van 5 januari 2012, nr. 217.118