Kerkstraat 106 9050 Gentbrugge
info@refibo.be
+32 9 223 31 54
ma-vr: 9:00-13:00, 13:30-17:00
Striktere visie bij het VVPRbis-regime leidt tot onaangename gevolgen

Striktere visie bij het VVPRbis-regime leidt tot onaangename gevolgen

  • On 27/10/2022

Als u een dividend uitkeert van uw onderneming betaalt u daar in principe 30% roerende voorheffing op. De VVPRbis-regeling biedt hier een uitzondering op door in bepaalde gevallen een verlaagd tarief van de roerende voorheffing toe te staan. Nu het WVV voor een BV geen minimumkapitaal meer bepaalt, opteren heel wat BV’s voor een kapitaalvermindering. Echter alvorens u de vruchten plukt van het fiscaal gunsttarief dient u te voldoen aan de toepassingsvoorwaarden van het VVPRbis-regime. De recente verstrenging van dit regime bepaalt dat sommige aandelen toch nog volstort dienen te worden en dit voor 12 december 2022.

Wat is het VVPRbis-regime? 

Het VVPRbis-regime is een regeling die toe laat om dividenden van KMO’s onder bepaalde voorwaarden uit te keren aan de aandeelhouders aan een voordeliger tarief van roerende voorheffing. (15% of 20% procent in plaats dan 30%). Enkel de dividenden die voortkomen uit een inbreng die gedaan werd na 1 juli 2013 kunnen hiervoor in aanmerking komen. Het moet tevens gaan om volstortte inbrengen op het moment van de uitkering van de dividenden. Een belangrijke bijkomende voorwaarde is dat aan de aandelen geen enkele voorkeursbehandeling verbonden mag zijn.

Het WVV als stoorzender

Op het moment dat het VVPRbis-regime in het leven werd geroepen was er nog geen sprake van het WVV en vennootschappen zonder kapitaal.  Bijgevolg waren vennootschappen zonder wettelijk minimumkapitaal onder de oude wetgeving genoodzaakt om aan de kapitaalvereisten te voldoen voor een BVBA alvorens ze in aanmerking komen voor het VVPRbis-Regime. 

Het WVV van vandaag vereist niet langer dat de BV over een minimumkapitaal beschikt. Door dit gegeven werd de kapitaalvereiste bij het VVPRbis-regime geschrapt. Bestaande vennootschappen waarvan sommige aandelen nog niet volstort waren gingen over tot het verminderen van hun kapitaal en deden daarbij een beroep op het VVPRbis-regime om fiscaal gunstigere uitkeringen te doen. 

Tegenreactie VVPRbis-regime

Intussen zijn de toepassingsvoorwaarden voor het VVPRbis-regime aangescherpt. Bij de vennootschappen waar men tussen 1 mei 2019 en 15 december 2021 beslisten om over te gaan tot een vrijstelling van de volstorting van de aandelen geldt er zelfs een overgangsmaatregel. Zij komen nog steeds in aanmerking voor het VVPRbis-regime indien ze eerst een kapitaalverhoging doorvoeren tot het initiële niveau van het ‘kapitaal’.

Bovendien stelt de circulaire 2022/C/42 nu dat een dividenduitkering na 1 januari 2022 gevolgd door een tijdige regularisatie (voor 31/12/2022) niet volstaat. Volgens de circulaire kan het VVPRbis-regime pas worden toegepast nadat de kapitaal vermindering geregulariseerd werd en in het geval dat de initiële inbreng volledig volstort is.

De circulaire richt ook haar pijlen op de oorsprong van de sommen worden ingebracht. Sommen die voortkomen uit een uitkering van liquidatiereserves vanaf 1 mei 2013 en onderworpen zijn aan 5% roerende voorheffing kunnen niet leiden tot de toepassing van het VVPRbis-regime. Dit echter wel enkel het geval indien de uitkering gebeurde door een vennootschap die verbonden of geassocieerd is met een persoon en indien diezelfde persoon investeert in het kapitaal van een andere vennootschap.

Regularisatie overwegen? 

Wilt u vandaag nog genieten van een fiscaal gunstig regime? Dan dient u eerst en vooral de initiële inbreng te volstorten. U beschikt echter over meerdere pistes indien uw vennootschap naar aanleiding van het WVV voor de vrijstelling van volstorting opteerde en een kapitaalvermindering doorvoerde. Naast regularisatie zou het interessant kunnen zijn om de aanleg van liquidatiereserves te overwegen. 

Hebt u vragen over het VVPRbis-regime? REFIBO zoekt samen met u naar de optimale oplossing. Contacteer ons via mail op studiedienst@refibo.be of telefonisch 09/223.31.54.